Persoonlijke
notitie:
bevrijding van Gieten
Terug naar: Persoonlijke notities
Hanneke Wijgh is journaliste en schrijfster. Ze heeft ze een bijdrage geleverd aan de Volkskrant bevrijdingsspecial van 2005. Zij koos hierbij Gieten als uitgangspunt voor haar verhaal. Dat is niet voor niets zoals u zo kunt lezen. Op de vraag of we haar bijdrage ook als een persoonlijke notitie in "Het Collectieve Geheugen" mochten opnemen was haar antwoord kort en krachtig: "ja, vanzefsprekend".
Die Lëneburgers zitten onder de luizen
Op 13 april 1945, wanneer Poolse tanks het dorp binnenrollen, juichen de inwoners van Gieten
hun bevrijders toe. Niet alleen de 'goede' Nederlanders zijn blij dat de 'rotoorlog' voorbij is, ook de 'foute' Lëneburgers vieren feest.
Jan de Vries, de plaatselijke commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Gieten, is een plichtsgetrouwe man.
Hoewel hij weet dat op deze zaterdag de 5de mei Nederland is bevrijd van de
Duitse terreur, viert hij geen feest.
Op het gemeentehuis, zijn tijdelijke domicilie, tikt hij onverstoorbaar verder aan het reglement van orde dat hij
vandaag nog wil uitdelen aan zijn manschappen.
In de dikke drie weken dat Gieten nu is bevrijd, is de situatie in de gemeente gestabiliseerd. Alle NSB'ers zijn opgepakt, Duitsers zijn
gearresteerd en de meeste wapens zijn ingeleverd. Helemaal lekker voelt De Vries zich toch niet. Hij zit in zijn maag met de tweehonderdvijftig
Lëneburgers in zijn Drentse gemeente. Sinds begin maart is Gieten overspoeld met vrouwen en kinderen van NSB'ers en SS'ers, die na Dolle
Dinsdag op een holletje naar Duitsland waren gevlucht. Wat moet hij aan met dat zooitje ongeregeld, dat onder de luizen is teruggekeerd uit hun
heilstaat? Allemaal opsluiten en naar Westerbork sturen? Huisarrest geven? Wat is wijsheid?
Op vrijdag 13 april was de overweging minder moeilijk geweest. Toen rolden om tien uur 's morgens Poolse tanks als eerste geallieerde troepen het dorp op de Hondsrug binnen. De 101 NSB'ers uit Gieten en Gieterveen waren diezelfde dag nog van huis
gehaald en opgesloten in de lagere school, vlak bij de Brink. De Vries wist als geen ander wie 'fout' en wie 'goed' was. Als directeur van de
Distributiedienst had hij bonkaarten en vlees verzorgd voor onderduikers. Met vijf andere Gietenaren had hij het hart van het verzet gevormd. Hij had op de avond voor de bevrijding van Gieten nog via-via aan de
Engelsen gevraagd om de vleesfabriek van Udema te bombarderen. Daar zaten Duitse slachters. Het was een
verzoek uit voorzorg geweest, om erger te voorkomen.
Terwijl het Drentse dorp danste van blijdschap over de bevrijding, had De Vries maar één kopzorg. Hoe te
voorkomen dat het in Gieten uit de hand zou lopen? In Frankrijk en België waren direct na de bevrijding
tienduizenden collaborateurs doodgeknuppeld, verrot geslagen en standrechtelijk geëxecuteerd. Bijltjesdag in
Gieten, dat mocht niet gebeuren. Maar de dreiging bestond wel.
In het dorp woonden immers honderden 'foute' vrouwen en kinderen.
Ze hadden vijf maanden op de hei rond het Duitse Lëneburg gebivakkeerd. Daar waren ze half september 1944 naartoe gebracht op verzoek van Anton Mussert, de leider van de NSB. Zo'n 35 duizend vrouwen en kinderen van NSB'ers en SS'ers
waren via Westerbork naar Gau-Hannover-Ost gekomen, zoals het gebied in officiële stukken heette.
De lange reis was voor velen begonnen op Dolle Dinsdag, 5 september 1944. In paniek op berichten dat de Amerikanen en de Britten de
Nederlandse grens waren overgestoken, hadden veel NSB'ers en kaderleden hun spullen gepakt. In Amsterdam verbrandde de afdeling in allerijl de namen en adressen van de
volgelingen van Mussert en in Utrecht verdween het hele ledenbestand in de Oudegracht. De hoofdredacteur van de Haagsche Courant had er geen goed woord voor over. Op 6
september 1944 schreef hij in een vilein commentaar: 'Een dergelijke angstpsychose hadden wij zeker niet verwacht van mensen die verklaard hebben zelfs voor hun ideaal te willen
sterven.'
Naast de 35 duizend vrouwen en kinderen die naar Lëneburg waren overgebracht, bevonden zich elders in Duitsland nog eens 30 duizend
Nederlandse vluchtelingen. Ze waren ondergebracht in scholen, kazernes en sporthallen, die met stapelbedden en strozakken enigszins geschikt werden gemaakt voor hun tijdelijke verblijf. De sanitaire voorzieningen in de kampen waren slecht. Eten was er wel voldoende, maar de Neder- landse vluchtelingen lustten het Duit- se voedsel niet, dat voornamelijk be- stond uit koolsoep en twee korsten grauw brood.
De bevolking van Nedersaksen reageerde weinig gastvrij op de vloedgolf van Nederlandse evacués. Ze had het zelf al moeilijk genoeg. Alle Duitse mannen tussen de 16 en 60 deden dienst aan het front. Het werk op de boerderijen en fabrieken was
overgenomen door buitenlandse dwangarbeiders. De Nederlandse meisjes en alleenstaande vrouwen werden
tewerkgesteld in textielfabrieken. Naar de bioscoop mochten ze niet, net als andere krijgsgevangenen moesten ze 's avonds binnenblijven. Duitsland bleek niet het nazi-paradijs dat
Mussert hun had voorgespiegeld.
Halverwege oktober 1944 stuurde een hoge NSB'er een juichend rapport aan Mussert, waarin hij schreef dat de meeste Nederlanders zich
goed hadden aangepast aan de nieu- we situatie, maar: 'Het spreekt vanzelf dat er ook ongunstige
uitzonderingen zijn, er zijn kameraden en kameraadskes die schelden en kankeren. Dan zijn er ook beroerde gevallen. Moeders met kinderen die het leven in de Lagers beslist niet kunnen volhouden en kwijnend
zitten te staren. Er zijn ook schooiers die de toestand misbruiken om stemming tegen de Beweging te maken, hier en daar met succes, en ten slotte zijn er "kameraadskes" die zich
zonder meer misdragen.'
Dat rapport was geschreven voor de strenge winter van 1944-1945. Toen werd het allemaal nog erger. Omdat veel vrouwen en kinderen overhaast waren vertrokken, was er groot gebrek aan warme kleding,
stevige schoeisel en extra dekens. De medische verzorging schoot ernstig tekort. Kinderen stierven als ratten. In de ijzige kou moesten de
kampbewoners zich op de binnenplaats wassen. Luizen en andere ongedierte tierden welig. Er werd nog wel
ontsmet, maar de stank van lysol bleef dagenlang hangen in de benauwde, overvolle ruimte.
In februari 1945 besloot de NSB dat alle evacués terug moesten naar Nederland, omdat de situatie
onhoudbaar was geworden, ook militair gezien. Via Hannover trok de colonne terug, westwaarts, vele illusies
armer. Omdat in Nederland het openbaar vervoer sinds de grote spoorwegstaking van 18 september 1944 plat lag, moesten de Lëneburgers in de noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drente worden
opgevangen. Op last van de SS werden ze in diverse dorpen ingekwartierd. In Assen bijvoorbeeld zaten 1800
Lëneburgers; in Borger 600. En in Gieten zouden 250 teruggekeerde
'collaborateurs' worden opgevangen.
Zo had de SS het huis in Gieten van Lammert Wolthuis aan de Brink gevorderd en volgestopt met
Lëneburgers. Wolthuis zat, net als de rest van de familie, ondergedoken, omdat zijn vader had geweigerd de
vrachtwagens af te staan. Al gauw was het huis verworden tot een bordeel. Vaste klanten waren de Duitse slachters die de vleesfabriek van Udema bezet hielden. Ze lieten geen bord van het servies heel, al het meubilair werd vernield.
En toen kwam op 13 april 1945 de bevrijding. Gieten vierde feest. De
bevolking liep uit om de Poolse tanks te begroeten. Joppie
Ensing woonde op de Asserstraat, de invalsweg naar het dorp. Zij zag iedereen feestvieren. De Nederlanders die 'goed' waren ge- weest, maar ook de meeste
Lëneburgers. Die zwaaiden net zo hard naar de Poolse tanks.
Onder hen een jonge vrouw met haar twee kinderen. Haar zoontje stond naast haar, haar dochtertje had ze op de arm. Ze was getrouwd met een SS'er maar zelf geen aanhangster. Ze was blij dat die 'rotoorlog' was
afgelopen.
Diezelfde dag nog werd ze gearresteerd door Jan de Vries, de plaatselijke commandant van de
Binnenlandse Strijdkrachten. De Vries noteerde met precieze, schuine letters de naam van de jonge vrouw op een vel papier. Bovenaan schreef hij: 'Lijst
van in
bewaring genomen vijanden, landverraders en ongewenste vreemdelingen, gedomicilieerd elders, doch door de post Gieten onschadelijk gesteld.'
De jonge vrouw was mijn moeder. Ze stond als 29ste genoteerd op een lijst van 32. Op de dag dat Gieten door de Polen werd bevrijd, stond ze in de straat te juichen. Het dochtertje dat ze op haar arm droeg, was ik.
Over de zoektocht naar haar 'foute' familie
publiceerde Hanneke Wijgh onlangs Het Kaénsteken, Mijn eigenkleine
oorlog. Het verscheen bij Mets & Schilt, Amsterdam. ISBN 90 5330 406
We hebben daar op deze
site ook over gesproken
Terug naar: Persoonlijke notities