Terug: Index feuilleton
Het jaar van de ooievaar - Gerard Nijenhuis
Aflevering 6
Toen Ben dit schreef en Frederikse het plaatste met een foto van het Holt, waar je de overgang zag van land en gehucht, was hij gelukkig, omdat hij onder woorden had gebracht waarom dit land hem zo boeide. Moeilijker zou het worden om de mensen weer te geven. Die boer bijvoorbeeld, die van het land af naar zijn huis is komen lopen en nu naar Ben staat te kijken. Die eigenlijk best een praatje wil maken, want hij is nieuwsgierig naar wat die vreemdeling hier doet ... Ben liep het hek binnen, de hof in, over een straat van kinderkopjes. Prachtig woont u hier, zei Ben. Gemeenplaatsen zijn meestal het veilige begin van een gesprek. Vindt u? De man, die voor hem stond, glimlachte fijntjes. De glimlach was die van de moeder. Ook hij liet telkens zijn tanden zien, waardoor je de indruk kreeg, dat de glimlach op zijn gezicht bevroor. Hij had in zijn ogen de vage blik van de vader. Dat gaf hem iets geheimzinnigs, voornaams. Het irriteerde ook, omdat je weten wilde wat erachter stak. Was uw vader erg boos? De ander keek hem aan, even verrast, begreep toen en zei: U kon er niets aan doen, u staat erbuiten. U bood en dat was uw goed recht. Hij sprak Hollands, haast nadrukkelijk, alsof hij op les was. Later vernam Ben, dat Onno het gymnasium had bezocht en bestemd was voor een loopbaan ver buiten het dorp, maar met de hardnekkigheid, die niet vreemd was aan de mensen van deze streken, was blijven vasthouden aan dit huis en deze hof en tegen alle verwachtingen in toch boer was geworden. Onno keek hem aan met stille ogen. Later begreep Ben meer van het verdriet, dat achter Onno's ogen lag en dat hij niet zeggen kon, zeker niet aan een vreemde. Dat kwam pas toen hij Olga leerde kennen. Meneer kan wel mee naar binnen lopen, zei Onno. Ik moet straks melken, maar de dames zijn er wel. Op de goot, de pompstraat, waar de melkbussen worden schoongemaakt, waren de meiden bezig. In de grote woonkeuken was tot voor kort de schouw geweest met het vuur en de ketels aan stangen en kettingen erboven - de tegels zaten nog achter de kookkachel. Aan weerszijden zaten de vrouwen, met een handwerk op hun schoot. Ze stonden op. De oudste bruusk en met die trekken op het gezicht, die hij kende van de ene keer, dat hij haar gezien had; de ander, die nog heel jong leek, met iets verlegens en onhandigs. Dit is meneer. . Verschuur, zei Ben. Ja juist, zei de oude vrouw Wubbing. U hebt... Ze bleef steken. Ik heb uw huis gekocht. Roep vader even, zei vrouw Wubbing tegen Onno, kennelijk in de veronderstelling, dat Ben gekomen was om zaken met hen te doen. Het was per slot van rekening niet ongewoon, dat iemand een huis kocht om het later met winst door te verkopen. Olga zei later tegen Ben: Ik kreeg weer nieuwe hoop, ik dacht, misschien gaat het toch nog door. Olga was getrouwd toen ze nog geen twintig was. Onno was toen al bijna dertig. Ze hadden elkaar ontmoet op een feest ter ere van een landbouwtentoonstelling. Onno ging erheen met zijn paarden en zijn vee, Olga met haar zusje. Vanuit de oude boerderij waar zij woonden, werden zij als 't ware naar voren geschoven door een moeder, die - vroeg weduwe geworden - haar dochters graag getrouwd wilde zien. Olga werd meteen verliefd op Onno. Nu waren ze nog zo ver niet, dat ze met elkaar konden praten over alles wat hen inviel en konden zeggen wat ze wilden. Olga keek naar hem, afstandelijk, vijandig. Dat is de man, dacht ze, die ons met zijn bod dwars gezeten heeft. Anders waren ze weggegaan, vader en moeder - vooral moeder - en nu blijven ze hier. Toen Wubbing terugkwam van de verkoping, zag zij het meteen aan zijn gezicht. Moeder niet, die zette haar eigen ideeën door, verwrong desnoods de werkelijkheid. Zij zag het aan de onstuimige manier, waarop hij het hek binnenreed. Ze schrok van zijn manier van uitstappen. Zo kalm als dat anders ging, zo snel was hij nu. Hij stommelde op de goot en stond toen, roerloos op de drempel, tot stilstand gekomen als na een vlucht. Nou? 't Is mis. Verschuur heeft het gekocht, die keerl oet Holland. Ik bood nog, maor Knoop hamerde af en 't was weg veur ik d'r op verdacht was. 't Mooiste is nog, zei moe later, dat ik al de wereld heb weggedaan. Olga wist, dat ze rustig de dingen, die klaar stonden voor de voddenman of die in de schuur lagen om te worden opgebrand, terug zou brengen naar waar ze vandaan waren gekomen. Olga wist na tien jaar hoe de dingen zaten en het leven verliep. Ben kon mooi schrijven over zijn regelmaat, zij wist wat het betekende om in die regelmaat gevangen te zitten. Om elke dag opnieuw te horen: Zullen we vandaag dit gaan doen, morgen dat? Alles gepresenteerd als voorstel, maar zonder ooit af te wachten of het antwoord kwam. En dat al tien jaar lang! En altijd in één kamer, terwijl de helft van het huis onbewoond bleef. Soms liep ze stiekum weg, stond even alleen in de mooie kamer, waar ze nooit zaten. Stil en bedompt was het er van al die lucht, die maar te spiegelen stond in de porseleinen borden aan de wand, in de koperen spiegel boven de schoorsteenmantel en de glazen pijpjes, die als franje hingen onder aan de lamp. Ze wilde die borden wel van de wanden rukken en ze wegkeilen als steentjes over het water en ze zou wat graag één voor één die glazen pijpjes met kraaltjes wegplukken van de lamp. Ze zou een kamer voor zichzelf willen hebben om alleen te zijn met Onno of - als hij geen tijd had, omdat hij zo nodig vergaderen moest - met zichzelf. Ruimteverlies, zei Ben plechtig, toen zij hem later vertelde over haar gevoelens. Elk dier heeft een hol nodig, een nest. Een kind zoekt een eigen hoekje, bouwt in de tuin een tent en jij had niets meer, omdat ze je altijd opeisten en jullie altijd samen zaten. Een mens heeft het nodig om alleen te zijn. Dan jij, zei Olga, met je vier kamers helemaal voor jezelf alleen! Toen Wubbing binnenkwam, gaf hij de vreemdeling geen hand. Hij bleef bij de deur staan, keek van de beide vrouwen naar Ben en zei, na lang wachten: Ik heur dat meneer wat met mij bespreken wol? Ben zei, terwijl hij een schrijfbloc uit zijn jaszak haalde en zijn pen losschroefde: Ik zie, dat hier in het Holt veel ooievaars zijn en ik wilde u graag een paar vragen stellen. Wubbing leek een ogenblik te zullen weigeren. Zijn adem hokte, zoals wanneer hij stotterde, maar toen zei hij: Als u over politiek wilt praten, moet u maar naar onze buurman gaan, die weet daar meer van.Over ooievaars kan ik u wel wat vertellen, maar veel tijd heb ik niet. Toen kwam, haperend en in een stilte, waarin de mensen aan andere dingen dachten dan waarover ze spraken, het verhaal van de ooievaars. Van hun nesten, hun klepperen in de avondstilte en 's morgens vroeg. Wubbing vertelde hoe er eerst één nest was en toen twee en een tijd lang zelfs drie. Ze maakten zo'n ruzie toen er twee nesten waren, dat hij bij de oude schuur een derde wagenrad op een afgeknotte boomstam plaatste. Toen er drie paren waren, was de ruzie voorbij. Gaat wel vaker zo, zei Onno, twee honden vechten om een been, nietwaar, meneer Verschuur - en een derde gaat ermee heen. Ben en Onno lachten. Olga keek Ben nog steeds ononderbroken aan en hij wist bijna zeker, dat ze hem haatte. Oude vrouw Wubbing zei: Ik kan er niet om lachen, Onno. Oude Wubbing stond op en zei: We moeten gaan melken. Onno en hij gingen de kamer uit. Per slot van rekening hadden ze genoeg tijd besteed aan de man, die het huis van de freule voor hun neus had weggekaapt. Aan de beleefdheid was meer dan voldaan. Onno was dan misschien iets vriendelijker dan zijn vader, ook hij was gereserveerd en zag Ben als een voorbijganger met wie ze weinig te maken hadden. Even later ging ook de moeder met het theeblad de kamer uit. Ben bleef alleen over met Olga, die hem nog steeds onbewimpeld zat aan te staren. Hij voelde zich onbehaaglijk worden onder die blik en kwam er toch niet toe op te stappen, zoals kennelijk ieders bedoeling was. Houdt u van het Holt? vroeg hij. Ze zei niets. Het is hier toch prachtig, probeerde Ben opnieuw. Toen stond ze op, terwijl ze hem aan bleef kijken, draaide haar rug naar de deur, zodat haar gezicht naar hem bleef toegewend en schuifelde achteruit. Bij de deur draaide ze bruusk haar hoofd af, sloeg de deur dicht, zodat de echo door de kamer klonk en was weg. Daar zat Ben dan, alleen, middenin de grote woonkeuken van de Wubbings, terwijl buiten als een stolp de septembermiddag over de dingen stond: de bomen aan de rand van het Holt, de bloemen in de tuin en het ooievaarsnest naast de boerderij. Hij voelde zich opgelaten maar ook opgewonden. Olga intrigeerde hem. Hoe kwam ze aan die naam, die zo vreemd klonk tussen alle andere namen om haar heen? En waarom was ze zo vijandig, zo openlijk afstandelijk? De mensen, die hij tot nu toe in Drenthe had meegemaakt, waren heel anders. Ze waren bang iemand te kwetsen, ze waren - bij verschil van mening - geneigd toe te geven om de vrede te bewaren. Meneer zal wel geliek hebben, zeiden ze dan. Het isolement, waarin ze lang leefden, maakte, dat ze op elkaar aangewezen waren. Conflicten moesten vermeden worden. Je had elkaar immers morgen weer nodig en kon je daarom niet permitteren vandaag ruzie te maken. Hoogstens zouden ze langs een omweg, bijvoorbeeld via een grapje, iemand terechtwijzen of laten voelen, hoe ze over hem dachten. Het gedrag van Olga bevreemdde hem daarom des te meer. Stond ze nu achter één van de bedsteedeuren naar hem te gluren tot hij vertrokken was? Hij nam een koekje van het schaaltje, dat nog op tafel stond, at het op, terwijl hij uit het raam keek naar de roerloosheid der dingen om hem heen en stond toen op om weg te gaan. Hij was bijna angstig toen hij de deur naar de bijkeuken opendeed, maar er was niemand en er zweefde geen mes door de lucht, toen hij de buitendeur achter zich dichttrok. Ver in het land achter het huis zag hij mensen bezig met het vee. Toen hij de hand opstak ten teken van groet, kwam er geen antwoord. Voor het eerst sinds hij hier was, voelde hij zich buitengesloten. Hij voelde hoe het leven hier al eeuwenlang - zo lang het huis er stond - en nog veel langer! - op dezelfde wijze was voortgegaan, onafhankelijk, in zichzelf besloten, onberoerd door alle veranderingen, met eigen wetten en niet onderhevig aan alle wisselingen, die er in Den Haag werden gevoeld. Ben glimlachte. Frederikse had ongelijk. Alleen, hoe zou hij hem er ooit van kunnen overtuigen? Zou hij hem iets kunnen vertellen over Olga? Onzin, zou Frederikse zeggen. Jij met je romantiek! Ben je alweer verliefd? Je zou toch letten op machtsverhoudingen? En wat doe jij? Je hebt het over een zekere Olga ! Terug: Index feuilleton |