Persoonlijke notitie Hendrik Veenhof:
Mijn belevenissen/herinneringen met het boerenwerk bij mijn opa Bonnen in de vorige eeuw.

Terug naar: Persoonlijke notities

In mijn jeugd, tot mijn 16de jaar, heb ik in de schoolvakanties en na schooltijd vele uren doorgebracht bij mijn opa in Bonnen op de boerderij. Het was wel aanpakken maar ook was er vroeger veel saamhorigheid en gezelligheid. Ik geef jullie een overzicht van alles wat er gedaan moest worden.

In de wintermaanden werkte ik vaak op de koestal. Het halen van het persvoer uit de afgedekte bult bij de boerderij was een van de mindere werkjes. Dit persvoer bestond meestal uit de afgekapte koppen en het loof van bieten en de stank bleef in je kleren hangen. De knollen waren dan al op, of dusdanig bevroren, dat ze niet meer geplukt konden worden. Voederbieten, vaak opgeborgen in een lege potstal of in een afgedekte dobbe buiten, werden door de hakselmolen gedraaid en aan het persvoer toegevoegd. Soms moest de dobbe, vanwege de vorst, met de bijl open gekapt worden. Het hooi kwam uit het vak en het drinkwater voor de koeien werd in emmers uit de pomp gehaald. Toen later de waterleiding was aangelegd, kwamen er drinkbakjes aan de stalpalen. De koeien drukten met hun snuit op een klep (een soort ventiel) en dan stroomde er water in de bakken. In de wintermaanden werden er ook 'UTD droge lijnkoeken' bijgevoerd, die werden bezorgd door mulder Egbert Greving of door Willem Schuiling die de molen in Bonnen in beheer had. Die lijnkoeken kwamen van UTD, U. Twijnstra uit Delft, het was een bijproduct van slaolie en andere olien .

Ik ging ook stro strooien onder de koeien en de groep leeghalen, de vaste mest werd met een 'strontkar' de mesthoop op gekrooid. Zo af en toe werden ook de koeien geborsteld, vooral hun staart moesten schoongemaakt worden. In het vroege voorjaar werd de mest met wipkarren het land op gebracht en in hoopjes uitgezet. Daarna volgde dan het 'strontstrooien' gelijkmatig verdeeld over het soms nog bevroren land. In de maand april werden de koeien naar buiten gebracht. Dat was een feest op zichzelf, vooral het jongvee, de 'pinken'(een jarigen). Ook de volwassen koeien maakten soms rare bokkensprongen, de staart omhoog en met alle poten tegelijk de lucht in. Bij het uitlaten van het jongvee daar staat me nog van bij, dat ik een keer zo'n jong dier aan een touw uit de stal heb gehaald en die nam meteen de benen. Dwars over de mesthoop en opa riep: "Vaastholln, neeit loslaoten".

Daarna kwam het ' kooustal schonen', de koestallen schoonmaken. Alle stallen, ook de potstal, werden eerst goed uitgemest en geveegd en daarna met heet water uitgeboend. Het hete water werd in de giertank opgehaald bij de zuivelfabriek int Bonnen. Als de zaak goed opgedroogd was, werd de onderkant van de muren met 'bliklak' (zwarte lak) behandeld en de bovenkanten met witkalk , natte kalk dat bij de timmerman werd gehaald. Er waren ook handelaren uit Muntendam bij de weg die dit in vaten, voor op de fiets vastgezet, verkochten. Ook werd de gierkelder leeg gepompt en werd het met de gier (urine met wat uitgespoelde ontlasting) over het land gebracht. Het 'hoesschonen' (voorjaarsschoonmaak) was de volgende fase en gebeurde voornamelijk door de vrouwen. Het hele voorhuis op de kop en het beddengoed naar buiten, de kachelpijpen schoonmaken en de kolomkachels weer voor de schoorsteen weg.

Het 'beeist verweiden', ( koeien naar een ander stuk grasland verhuizen), dit moest altijd na het melken gebeuren, of op de zondagmorgen. Dat was een heel . Je rende van de ene dam en een openstaand landhek naar het andere om de koeien in het gareel te houden. Voordat de koeien een weiland ingingen moesten de 'riggels' (de afrastering van de weilanden) nog worden gecontroleerd en, indien nodig, hersteld. Voordat er elektrische afrasteringen kwamen, werden alle weilanden afgebakend met palen en prikkeldraad.

Het land werd geploegd en de eerste zaden en vruchten werden gezaaid en gepoot, ongeveer vanaf midden maart tot begin april. De sloten rond de landerijen werden schoongemaakt met de 'snit' en de 'sloothaok'. De 'slooteerd' (bagger) werd, nog voor het ploegen, over het land gestrooid als bemesting. Het aardappelpoten gebeurde kruipend met het 'poterbakkie' (bakje) met het 'potersschuppie' (schepje). Voordat er gepoot kon worden, werden er kruisen gevormd door middel van de 'strepentrekker', waardoor je precies wist waar de aardappel gepoot moest worden. Ook lopen achter de ploeg de ' potersschoet' (schort van jute met een grote zak) vol aardappelen werd vaak gebruikt. De aardappels werden ongeveer op een afstand van 50 centimeter gepoot.

Dan kwam al snel het verzorgen van de opgroeiende gewassen, zoals het schoffelen van aardappels met de schoffel of met paarden voor 't 'schoouffeltuug', een machine met een aantal schoffels er onder. Dan kwam nog het 'op eein' zetten van de bieten, dat wil zeggen: de bieten uitdunnen, zodat ze ruimte hebben om te groeien. Dit gebeurde kruipend met het krabbertje of lopend met de "hak ". Wanneer er veel onkruid groeide dan werd het er uit getrokken veelal waren het melde, nachtschade, krodden en distels. Deden we dit met een paar jongens dan gooiden we elkaar soms met die kluiten, en kregen we zand in de nek en bij de kleren in.

Tijdens het groeien van de gewassen werd er ook kunstmest gestrooid, vanuit een zaaibak voor het lichaam of vanaf de wipkar of een boerenwagen. De aardappels en bieten moesten ze 'aneerden' (zand tussen de rijen omhoogwerken). Er werd gecontroleerd of er ook aardappels met aardappelmoeheid, fytoftora of bladrollers tussen zaten. Die werden er dan uitgetrokken en in een zak afgevoerd. Als er te veel onkruid tussen zat dan werden de aardappels gesproeid. De aanwezige coloradokevers en hun larven, mooie rood-roze beestjes, werden afgezocht, dood getrapt of met een flitspuit met DDT bestreden. Die beestjes waren uit Amerika, Colorado, komen overwaaien. Het werken op het land was zwaar, maar had toch wel mooie aspecten. Kunstmest kwam in jute zakken aan bij het treinstation 'Eexterhalte'. De lege zakken werden, na het uitstrooien van de kunstmest, in een schone sloot uitgewassen en op de heg te drogen gelegd. Mocht het zo zijn dat er gaten in de zakken zaten dan werden die, met stukken jute uit andere oude zakken, met Olifant lijm aan de binnenkant hersteld.

Dan kwam de tijd van het hooien, de 'heuierstied', vanaf mei- juni. Het gemaaide gras werd door de zon op het land gedroogd, een nogal intensief werk. Vroeger maaide men het jonge gras eerst nog met de zeis, maar later ging het veel sneller met de maaimachine op paardenkracht. Regelmatig moesten de ' zwatten' of 'zwelen' (in rijen opgewerkt gras) 'keerd' (omkeren) worden met de ' rief', de houten hooihark. Als het hooi dan droog was, werd het in 'oppers' (hopen) gezet. Als het geen al te droog weer was, werd er ' umoppert' (de oppers gekeerd). Opa had een stuk grasland in de Oosterd, vlak bij 't Deeip (Hunze) dat in de herfst en in het voorjaar wel eens onder water stond. Om het hooi droog te krijgen, kwam het soms op 'klaover ruters'. Die dingen werden door de boeren zelf gemaakt van rondhout uit het bos. Het was een driepoot die in de nok over een stuk dik dakdekkersdraad scharnierde en onderaan door drie horizontale palen, die door ogen van dik draad als een soort indianentent werden opgezet. Later kwamen er ook 'schuddermechienen' , 'zweelmechienen' en hooiharken. Zo was men al gauw een week of veertien dagen bezig en maar hopen dat het droog weer bleef. Als het hooi op de wagens was geladen, bleef er altijd wel wat achter op het land. Dat moest ik 'anheuien' (bijeenharken) met de rief. Het hooi werd naar de boerderij gebracht en daar in een vak gemaakt of op de hooizolder. Het was zweterig werk en dan kriebelden het vrijgekomen stof en de graszaadjes verschrikkelijk op je bezwete lichaam. Regelmatig kwam er iemand bij de boerderijen langs om de temperatuur van het hooi te peilen ter voorkoming van hooibroei. Regelmatig werden we bij het inhalen overvallen door een fikse onweersbui. Het hooi werd in latere tijden met een pick-up opgeperst tot kleine balen van ongeveer 30 kilo.

Rond eind juli, begin augustus begon de 'bouw'. Het maaien van het koren, rogge, haver en gerst. Tegenwoordig wordt er ook veel tarwe verbouwd, maar in onze regio destijds niet. Vroeger gebeurde het maaien met de 'zicht' (korte zeis) en de 'welhoak' (haak aan een handvat) soms met de 'zwao' (de zeis). Al dit werk werd vaak per bunder (hectare) of mud land aangenomen. De man gebruikte de zicht of zeis en de vrouw, soms met andere helpers, bond de bossen. De haver en de gerst werd met een band gebonden en de rogge, die langer was, met een twee banden. Later kwam de zelfbinder, door een paard getrokken en door twee man bemand, de 'menner' en de 'aoflegger'.

Alles werd daarna 'opgehokt' (in hokken gezet) en het land werd met de' trekrief' (brede, zware, hooihark) schoon getrokken, zodat ook de nog de achter gebleven aren bijeen werden gebracht in zogenaamde 'schotballen'. In de hokken kon je als kind mooi verstoppertje spelen en, wanneer het regende, kon je er ook nog in schuilen. Soms werd de rogge nog met de hand gedorst op de deel van de boerderij (vandaar het woord 'dorsdeel') met een vlegel. Dat stro werd gebruikt als dakbedekking, omdat riet nogal duur was. Er werden ook strodokken van gemaakt, voor onder de dakpannen. Veel stro werd in de stallen gestrooid om, samen met de mest van de koeien, varkens of paarden weer over het land te worden verspreid. Al het koren kwam, of onderdak op de deel in de boerderij, of op een 'zetstee' in 'zaodbulten' op een lege akker op de hoge es, even buiten het dorp. Het kwam ook voor dat, wanneer er binnen de boerderij of schuur niet genoeg ruimte was, er soms een 'zaodbult' op het erf werd gezet. Vanwege brandgevaar mocht dit later niet meer en ook tussen de zaadbulten moest overal een aantal meters ruimte zijn. Zo'n 'zaodbult' zetten was een speciaal werk en in de buurtschap was er meestal wel een specialist die dat heel goed kon. In Bonnen was dat Piet Venema. Het was een kunst deze 'zaodbult' zo recht mogelijk op te zetten en in twee rijen netjes naast elkaar, zodat de dorsmachine er goed tussendoor kon. Er werd begonnen met een vlakke grondlaag van stro. De bossen werden met de kopse kant naar het midden van de bult gelegd. Had men de gewenste hoogte van ongeveer 2,50 meter bereikt, dan kwam er de waterlaag op. Deze stak een eindje over de rand van het onderste rechte stuk, als een soort van afdruiprand. Men ging dan op een kegelvormige manier verder, totdat de top werd bereikt. De eerder genoemde 'schotballen' werden als topafdekking gebruikt. Soms was zo'n 'zaodbult' niet goed opgebouwd en zakte hij scheef, dan werd hij alsnog met palen gestut.

Als het koren en hooi op wipkarren of een 'korre' (platte wagen met luchtbanden) van het land werd gehaald dan kwam er een 'weesboom' over de vracht. Een lange ronde paal met aan het vooreinde een ronde knop met daarachter een uitholling waar een 'voorreep' (dik touw)omheen werd gewikkeld. Het touw werd aan een paar ronde ogen onder aan de kar bevestigd. Aan de achterkant kwam een 'achterreep' met onder aan de kar een houten katrol. Met vereende kracht werd alles strak aangetrokken en vastgezet. Vandaar werd het dan naar de boerderij of naar de zetstee vervoerd. Al het maaien ging in latere tijden met een 'zichtmechien' op paardenkracht en nog weer later met de eerste ' zelfbinder' (de schoven werden met touw vastgebonden) op paardenkracht. Dit was al een hele vooruitgang en zo ontstonden toen ook de eerste kleine loonbedrijfjes. Nog weer later kwamen de combines, de maaidorsers, en al het handwerk was verleden tijd. Tegenwoordig wordt het stro vaak niet meer opgeperst, maar direct achter de machine versnipperd als bemesting voor het land.

Toen deze mechanisatie haar intrede , waren bepaalde werkzaamheden en machines overbodig. Zo ging het ook met de dorsmachine, die daarvoor vanaf september tot ongeveer februari op de zetsteden en bij de boerderijen al het koren moest dorsen. Dat was een hele belevenis voor de jeugd: de grote dorskast, de stro pers met de zogenaamde 'paardenkop' en de dikke Lanz Buldog trekker die, met een lange brede riem over een poelie, alles aandreef. De kinderen werden gewaarschuwd dat ze niet in de buurt van de riem mochten komen. Het is wel eens gebeurd dat de riem stuk ging of van de poelie afsloeg, wat erg gevaarlijk was voor mensen die in de buurt stonden.

Bij boerderijen werd de aandrijving ook, indien het aanwezig was, op elektriciteit gedaan met een elektromotor in een grote kast. Aan de voorkant van de dorskast zat een kleine lift die de volle zakken met koren omhoog bracht, zodat ze gemakkelijk door de zakkendragers op de nek gezet konden worden. Vaak moesten ze naar de korenzolder van de boerderijen gedragen worden. Vanaf de zetstee werden ze op de wipkar of korre geladen en naar de boerderij gebracht. Wij kinderen mochten wel eens op lift zitten: als hij boven was, ging hij vanzelf naar beneden. De stro pers achter de dorskast was een eng ding. Hij ging steeds op en neer en het was net op hij je wilde opeten. Bij de pers stond een man die een grote ijzeren naald dwars door het geperste stro gooide met een stuk ijzerdraad er aan vast, het pakdraad. Als de gebonden stropakken van 50 kilo achter uit de pers kwamen, werden ze weggedragen. Er werd van een meelzak een soort puntmuts gemaakt die men op het hoofd droeg. Deze werd op de rug vastgebonden om te voorkomen dat hij stof en strorestjes tussen zijn kleding kreeg. Vanwege de vele stofdeeltjes hadden de dorsmachinemedewerkers vaak een stofbril op. De stropakken werden in grote strobulten gezet die later door de eigenaar van de 'zaodbult' werden afgevoerd naar zijn boerderij. Het hele gebeuren werd geleid door de machinist van de dorsmachine, die al het lopende mechaniek ook moest bedienen. Eigenlijk was hij de baas van het hele spul. Ep Adolfs was de machinist in Bonnen.

Het afvoeren van het kaf van het koren en van het zaad van al het onkruid dat ook in het korenveld was meegegroeid. Die zaadjes vielen door de zeef, waar ook het koren over liep en werd daar opgevangen op een dekkleed. Veelal bleef het op het land bleef liggen als voer de vogels. Het kaf werd van het koren gescheiden en door 'kafpiepen' naar de kafbult, van soms meer dan 2 meter hoog, geblazen. Dit kaf werd vaak gebruikt voor het vullen van kussens en, in grote tijken, als matras in de bedsteden. Wij kinderen hebben wel eens, als de dorsmachine stilstond, deze kafpijp met een dikke prop kaf dicht gestopt. Dat gaf dan een geweldig effect. Dan waren er nog de dode muizen uit de bulten waarmee de mannen je achternazaten. Zogenaamd om ze bij je kleren in te stoppen, een enge bangmakerij. De zakken met koren werden door een commissionair opgekocht als zaaikoren. De lege zetsteden en het stoppelland was korte tijd een speelterrein voor de jeugd. Je kon er mooi vliegeren en op de strobulten klimmen. Daarna werd het land geploegd of met de cultivator behandeld en ingezaaid met knollen of 'sporries' , dat diende als wintervoer voor het vee op stal.

Knollenplukken, dat heb ik voor mijn opa vaak na schooltijd moeten doen. "Kom nao schooultied maor even langs mien jong, dat kanst doe beest dooun ". Dan stond je in een knollenveld te plukken en de knollen op hopen te gooien. Het was dan al vaak koud, soms vorstig weer. Meestal had je geen gevoel meer in je vingers. Je kreeg er ook niks voor: "Beter knollen plukken as bij 't pad ondeugd oethaolen", redeneerde opa. Als ik terug kwam, stond wel de broodmand klaar op de tafel. Wat ik bijna zou vergeten: in en aan de rand van de roggevelden bloeiden korenbloemen en klaprozen. Wij kinderen wilden ze graag plukken en dan werd er wel eens in het koren gelopen. Maar o wee als ze je zagen dan werd je bang gemaakt met : 'Spin An' , een heks die in het koren zou zitten en, als ze je zag, je meenam en wat er dan allemaal kon gebeuren???

Dan hebben we het hooien en de bouw gehad en is het tijd om aardappelen te krabben en bieten te trekken, waarna het land weer winterklaar werd gemaakt. Het aardappelen krabben gebeurde door hele families die van de vroege ochtend tot de late avond op de knieen lagen om de aardappels uit de grond te halen. De vingers werden voorzien van zinken ' krabberdoppies', om de vingertoppen en nagels te beschermen. Het gebeurde vaak dat, als je met de blote handen over een aardappel krabde, het schil onder je nagels schoot. Bovendien lagen er wel stenen of scherpe scherven en daar greep je ook zo in. Voor de knieen hadden we een stuk 'hospitaol linnen' (linnen met rubber) om ze te beschermen tegen kou en nattigheid en, als je op de es lag, tegen de veel voorkomende stenen. Dat 'hospitaollinnen' werd met Olifant lijm voor de knieen van een oude broek geplakt. Richting de Hunze had je geen last meer van stenen, dat was meer veengrond. Schoolkinderen van de hoogste klassen hadden vaak 'eerpelkrabbers vakaansie' en nog vroeger 'eerpelkrabbersverlof'. Wanneer de laatste aardappel er uit was dan was het de gewoonte dat we oliebollen en chocolademelk kregen. Voor de Zuidlaarder markt moesten de aardappels gerooid zijn, anders was je een luie boer en het gezegde was, dat ze met een stam aardappels op de kont naar de markt moesten. De mannen gingen 's morgens al in alle vroegte naar het land om de aardappels op te steken (met een vork opwippen), zodat de krabbers de losgewerkte aardappels gemakkelijker uit de grond konden halen. Moeder de vrouw was thuis al vroeg bezig geweest om het eten voor de hele dag te bereiden. Er werd een pan met warm eten gemaakt. Vaak gestampte aardappels met daarop een hoeveelheid spekvet, groene boontjes en een plak gekookt mager spek of een gekookte verse worst. In een klein melkbusje werd koude 'soepenbrei' (karnemelkse gortepap) gedaan. Natuurlijk werden lepels, vorken en koffiekommen niet vergeten. Warme koffie, in het blauwe kruikje en de boterhammen in krantenpapier. Af en toe een appel uit eigen tuin. De warme middagpot werd, en dit gold ook tijdens het hooien, omwikkeld met een schone theedoek en daarom heen nog weer kranten. Dit werd, samen met de warme koffie, in een aardappelkorf vol stro gedaan, zodat het tot aan de middag lekker warm bleef. Vaak werd er een melkbus met vers water mee genomen die (ook in de bouw) in een sloot werd gezet, zodat het lekker koel bleef. Indien nodig dronk men ook water uit de sloot, uit het deksel van de melkbus of uit de hak van een klomp. Handen wassen was er niet bij: gewoon even de vuile handen langs de broek afvegen. Al viel er wel eens een zandkorrel in het eten, daar gaf niemand wat om.

Zittend achter de 'vlaok' op stro of op een rij stropakken, die later dienden als afdekking voor de dobbe. Die'vlaok' was een halve linnenrek of een eigengemaakt raamwerk met stro bekleed en gestut door twee palen, waarachter men kon schuilen tegen regen en ook tegen felle zonneschijn, hij werd door twee staanders geschraagd. De kleine kinderen, die ook mee moesten naar het , speelden vaak in een omheining van gestapelde stropakken of in een wipkarbak. Je kon op dat aardappelland wel leuk spelen, met 'piesappels' (vruchtjes van de aardappelbloem) gooien of met 'krodden' en niet te vergeten kleefkruid of distels, die aan je kleren bleven hangen of in het haar. Toen ik wat ouder werd, na de lagere school, moest ik ook 'veur de rieg' (aardappelrij). Het rooien begon in alle vroegte, de grote mensen namen twee of drie rijen mee en de kinderen een rij. Dan deden ze ook wel eens een wedstrijdje wie het eerste op het andere eind van de akker was. Alle aardappelen werden onder het krabben in korven gegooid die, als ze vol waren, op wipkarren werden geladen. Als die dan weer vol was, bracht een van de krabbers hem naar de 'dobbestee' waar ze allemaal werden verzameld. De dobbe werd aan het eind van de dag netjes opgeruimd en alvast met stro afgedekt. De volgende dagen ging men gewoon weer verder. Voordien werd het land met een eg opgeschoond en de nog achter gebleven aardappels werden door de kinderen geraapt in een korf. De 'eerdappelrangen' (droge stengels) die bij elkaar waren ge-egd , werden gebruikt voor de afdekking van de kop van de dobbe. De rest werd op het land opgebrand, dan mochten wij met opa 'vuurtie branden'.

Al naar gelang de aardappels werden afgeleverd aan de fabriek, of dat ze voor consumptie weg gingen, werd de dobbe definitief afgedekt met stro en daarover een dikke laag zand. Moesten ze echter de winter overblijven in de dobbe, dan werd er voor de winter nog een 'winterlaog' overheen gespit en de kop van de dobbe werd met de aardappelrangen afgedekt. De kinderen kregen een zakcentje voor de opgezochte aardappels om mee naar de najaarskermis de te gaan. Je kreeg een lege korf en een lange lat met een spijker er in, mee om de aardappelen mee op te pikken. Deze aardappelen waren voor de koeien en varkens. Er werden ook aardappels gestoomd bij de boerderijen voor varkensvoer Dan kwam er iemand met een hele grote stoomketel, op briketten gestookt, bij de boer. Aan die stoomketel waren met slangen een aantal potten gekoppeld, waarin de schoongemaakte voeraardappels werden gestoomd, daarna werden ze ingekuild. Dit heeft echter niet lang geduurd, het was te arbeidsintensief. In onze kindertijd hebben we die gestoomde aardappels wel gegeten als ze nog warm waren, met wat zout dat we van huis hadden meegenomen.. De fabrieksaardappels werden op afroep aan de fabrieken geleverd en moesten vaak bij avond, handmatig, op de vrachtauto worden geschept. Zelfs bij lamplicht, zodat de chauffeur de volgende ochtend vroeg direct kon vertrekken. Naast de fabrieksaardappels waren er ook consumptie aardappels en goedgekeurde pootaardappels. De laatste werden op de sorteermachine op dikte gesorteerd, via een roosterstelsel in de maten: 28-35, 35-45 en 45-55 . Het draaien aan zo'n machine was een handigheidje, vergelijkbaar met een orgeldraaier, niet te snel en niet te langzaam, anders gingen de aardappels dansen op de roosters. Dan kwamen er blauwe stootvlekken op de aardappels. Na het op dikte sorteren kwamen ze over de 'eerappeltaofel' (sorteertafel) waar de verkeerde er werden uitgezocht en daarna in jute zakken gedaan. Die werden met de grote kromme zakkennaald vooralsnog dicht genaaid met 'zeilgaoren' . Later kwam de keurmeester van de NAK ( Nederlandse Aardappel Keuringsdienst), bij ons was dat Harm Zwinderman, die een zak uitzocht. Deze werd ter keuring geleegd op de tafel en, als er geen verkeerde aardappels tussen zaten, werden alle zakken voorzien van een loodje en een groen kaartje, zodat ze als goedgekeurde poters konden worden verkocht of voor eigen gebruik bewaard. Was het resultaat negatief dan moest de hele partij opnieuw over de leestafel. Al dit arbeidsintensief werk werd meestal tegen weinig geld gedaan en vaak was er nog burenhulp bij nodig. Toen de loonbedrijven kwamen, met de grote volautomatische machines, was het allemaal verleden tijd. Het bietenrooien was ook een intensief werk, eerst moesten ze worden getrokken , het zogenaamde 'bietentrekken' en in rijen op het land gelegd worden. Daarna werden de koppen met loof er met een scherpe 'bietenstek' afgestoken. Die werden op hopen gegooid en, vaak ingekuild, gebruikt als voer voor het vee. Vervolgens kwamen de voederbieten ook in een dobbe en werden met stro en een laag zand afgedekt of in een schuurgedeelte van de boerderij gebracht. De suikerbieten kwamen in een dobbe met wat stro er over en werden later, voor de vorst kwam, afgevoerd naar de suikerfabriek. Er werd dan een vrachtauto besteld, die ook vaak 's avonds kwam. Dan was het met man en macht bieten scheppen met de bietenvork (vork met ronde tanden). Zo kon de vrachtrijder 's morgens al vroeg naar de suikerfabriek vertrekken.

Hier wil ik u nog even laten zien wat de arbeider, vaak samen met moeder de vrouw kreeg voor al het werk wat er voor moest worden gedaan..
  • Rogge, haver en gerst maaien fl. 100,-- per ha.
  • Koolzaad zichten fl. 53,75 per ha.
  • Zichten, binden en ophokken, achter de zichtmachine fl. 46,25 per ha.
  • Ophokken achter de zelfbinder fl. 15,25 per ha.
  • Aardappelpoten met de houw, op zand en veengrond fl. 63,50 per ha.
  • Op zware leemhoudende zandgrond fl. 69,-- per ha.
  • Poten uit kiembakjes extra fl. 2,65 per ha.
  • Aardappel rooien op dal- of veengrond met een fl. 275,-- per ha.
  • kruiafstand van 50 cm.
  • Aardappelrooien met de voorraadrooier losgemaakt fl. 261,-- per ha.
  • Aardappel rooien op zandgrond fl. 333,50 per ha.
  • Op zware leemhoudende grond fl. 358,50 per ha.
  • Zoeken van aardappels achter de voorraadrooier: fl. 204,00 per ha.
  • Scheppen van aardappels:
    Op wipkar 2 personen fl. 5,65
    In kruiwagen 1 persoon fl. 2,45
    Op elevator in schip 2 personen fl. 3,70
    Scheppen fabrieksaardappels machinaal gerooid fl. 3,55
    Overscheppen praam in schip fl. 3,25
Dit allemaal per uur.

Dit was een greep uit mijn jonge jaren met daarin alles wat tot het dagelijks leven behoorde. Van moeten aanpakken ben ik niet minder geworden, ik heb er veel van geleerd. Het waren gezellige maar , maar wel zware tijden!  


Terug naar: Persoonlijke notities